Druivensap op de blaadjes
Meer dan een halve
eeuw lang, van de eerste verschijning van de held in 1946 tot het overlijden
van de tekenaar in 2001, brengt de Vlaamse tekenaar Morris, pseudoniem van
Maurice de Bevere, zijn pore lonesome cowboy Lucky Luke tot leven. Maar bijna
had hij samen met zijn scenarist René Goscinny een tweede reeks opgestart.
“De reden waarom ik me helemaal heb toegelegd op Lucky
Luke”, zo vertelde Morris aan journalist Hugues Dayez, “is dat het personage
vrij snel populair is geworden na zijn eerste verschijning. En wanneer een
serie een succes wordt, zijn er allerhande zaken die zich aandienen en die veel
werk vragen. We zijn begonnen met tekenfilms. Als je je daar op toelegt, zoals
dat bij mij het geval was, neemt dat veel tijd in beslag. Voeg daar nog de reclame
en de merchandising aan toe en als resultaat heb ik altijd mijn handen vol.”
Toch was er ooit de aanzet voor een tweede reeks. In 1956 maakt Morris samen met René Goscinny, dan al de vaste scenarist van de avonturen van Lucky Luke, voor Le hérisson (De egel), een satirisch Frans tijdschrift, een polar, Du raisiné sur les bafouilles.
“Het verhaal situeerde zich in de milieus van de Parijse gangsters,” aldus Morris. “In hun jargon betekende de titel Bloed op de postzegels. Maar we hebben niet meer dan een twintigtal platen van dat verhaal gemaakt. Het verscheen in een Franse krant die Le hérisson heette en op een dag heeft het agentschap Opera Mundi de exclusiviteit wat betreft de strips in die krant opgeëist dus zijn we er mee opgehouden.”
Morris en Goscinny hadden dan misschien een twintigtal platen gemaakt, het verhaal wordt in Le hérisson vrij letterlijk afgebroken na dertien halve platen. Opera Mundi, een Frans agentschap dat Amerikaanse stripreeksen verdeelde, had geen goed oog in de komst van een serie van concurrent Edifrance, opgericht door Jean-Marie Charlier, Albert Uderzo en René Goscinny, drie van de vier oprichters van het blad Pilote.
In Du raisiné sur les bafouilles maken we kennis met maffiabons Fred-le-savant, eveneens een gepassioneerd filatelist. Maar ook Tino Cébolavendetta wil baas van de onderwereld worden. Door de postzegelcollectie van zijn tegenstander te stelen, hoopt hij diens macht over te nemen. En daarvoor zijn alle middelen toegelaten…
Het is bijna onvermijdelijk om een vergelijking te maken met Lucky Luke. Opnieuw parodieerden Morris en Goscinny een typisch Amerikaans genre, ditmaal niet de western maar de gangsterfilm. Ook hier zijn de filmreferenties niet van de lucht. Zo ademt de strip de sfeer uit van Les tontons flingueurs, een Franse cultfilm uit 1963 met onder andere Lino Ventura en Bernard Blier.
Bovendien gebruikte Morris net als in Lucky Luke een karikatuur van een bekende acteur voor een van de hoofdpersonages, zo legde hij uit aan Philippe Mellot: “Ik heb inderdaad het hoofd van Jean Gabin gebruikt voor de baas van de boevenbende. Goscinny en ik, we hebben ons goed geamuseerd.” Grafisch gezien is er wel een verschil met Lucky Luke - dankzij de zwart-wit publicatie kan Morris letterlijk wat meer noir toevoegen aan het verhaal.
Toch was er ooit de aanzet voor een tweede reeks. In 1956 maakt Morris samen met René Goscinny, dan al de vaste scenarist van de avonturen van Lucky Luke, voor Le hérisson (De egel), een satirisch Frans tijdschrift, een polar, Du raisiné sur les bafouilles.
“Het verhaal situeerde zich in de milieus van de Parijse gangsters,” aldus Morris. “In hun jargon betekende de titel Bloed op de postzegels. Maar we hebben niet meer dan een twintigtal platen van dat verhaal gemaakt. Het verscheen in een Franse krant die Le hérisson heette en op een dag heeft het agentschap Opera Mundi de exclusiviteit wat betreft de strips in die krant opgeëist dus zijn we er mee opgehouden.”
Morris en Goscinny hadden dan misschien een twintigtal platen gemaakt, het verhaal wordt in Le hérisson vrij letterlijk afgebroken na dertien halve platen. Opera Mundi, een Frans agentschap dat Amerikaanse stripreeksen verdeelde, had geen goed oog in de komst van een serie van concurrent Edifrance, opgericht door Jean-Marie Charlier, Albert Uderzo en René Goscinny, drie van de vier oprichters van het blad Pilote.
In Du raisiné sur les bafouilles maken we kennis met maffiabons Fred-le-savant, eveneens een gepassioneerd filatelist. Maar ook Tino Cébolavendetta wil baas van de onderwereld worden. Door de postzegelcollectie van zijn tegenstander te stelen, hoopt hij diens macht over te nemen. En daarvoor zijn alle middelen toegelaten…
Het is bijna onvermijdelijk om een vergelijking te maken met Lucky Luke. Opnieuw parodieerden Morris en Goscinny een typisch Amerikaans genre, ditmaal niet de western maar de gangsterfilm. Ook hier zijn de filmreferenties niet van de lucht. Zo ademt de strip de sfeer uit van Les tontons flingueurs, een Franse cultfilm uit 1963 met onder andere Lino Ventura en Bernard Blier.
Bovendien gebruikte Morris net als in Lucky Luke een karikatuur van een bekende acteur voor een van de hoofdpersonages, zo legde hij uit aan Philippe Mellot: “Ik heb inderdaad het hoofd van Jean Gabin gebruikt voor de baas van de boevenbende. Goscinny en ik, we hebben ons goed geamuseerd.” Grafisch gezien is er wel een verschil met Lucky Luke - dankzij de zwart-wit publicatie kan Morris letterlijk wat meer noir toevoegen aan het verhaal.
Het is niet helemaal duidelijk waarom Morris de eerste plaat opnieuw tekende. Ze verscheen als dusdanig in Le point in 1966 en later nog in Giff Wiff en Schroumpf / Les cahiers de la BD 22. Nog in Le point verscheen ook de plaat Lucky Luke se défoule, waarin Morris uitgebreid tekeer gaat tegen de censuur die zijn uitgever Dupuis hem oplegde. Het heeft allicht bijgedragen tot zijn overgang van Dupuis en Robbedoes naar Pilote en Dargaud een jaar later. Du raisiné sur les bafouilles verscheen overigens enkel in L’univers de Morris, een uitgave uit 1988 van Dargaud, geschreven door Philippe Mellot, Edouard François en Jean-Paul Tibéri. Het zijn die bladzijden die zijn ingescand en hieronder afgebeeld.