Rijkevorselaars Yaack en Wegé over hun stripcarrières
De Veusselse Vertellers
Lambik, de kattige kater
Wanneer het voor Wegé duidelijk is dat hij striptekenaar wil worden, belt ook hij naar Vandersteen. “Maar ook toen kon hij niemand gebruiken en ik ben minder doortastend geweest dan Jacques”, lacht hij. Hij besluit het vak op de schoolbanken te leren: “Ik wou animatiefilm gaan studeren aan de Academie in Gent, dat kwam nog het dichtste in de buurt van strips. Na een saai voorbereidend jaar slaagde ik niet voor de toelatingsproef. Ik heb dan verder Vrije Grafiek gevolgd, zo ben ik trouwens later beroepsmatig in een drukkerij terecht gekomen. Stripmakers in spé liepen toen echt verloren. Ik heb wel nog enkele jaren een avondopleiding aan de Academie voor Schone Kunsten in Merksem met specialisatie in strips gevolgd bij Pierre Leterme.”
“Ik heb in de jaren zeventig nog zelf een tekenschool opgericht op een zoldertje in de Antwerpse Vlaaikensgang”, herinnert Yaack zich. “Op den duur hadden we zo’n vijfendertig leerlingen en moesten we een verdieping bij huren. Karel Biddeloo was er vaste leerkracht en Eduard De Rop en Eddy Ryssack gaven ook soms les. Vandersteen kwam af en toe een kijkje nemen om talent te spotten - hij heeft er onder meer tekenaar Ronald van Riet ontdekt. Onze huiskat hadden we Lambik genoemd en die was niet weg te slaan bij Vandersteen wanneer die op bezoek kwam. Dat had ongetwijfeld te maken met het stevige parfum dat Vandersteen op deed voor hij op stap ging (lacht).”
Wanneer het voor Wegé duidelijk is dat hij striptekenaar wil worden, belt ook hij naar Vandersteen. “Maar ook toen kon hij niemand gebruiken en ik ben minder doortastend geweest dan Jacques”, lacht hij. Hij besluit het vak op de schoolbanken te leren: “Ik wou animatiefilm gaan studeren aan de Academie in Gent, dat kwam nog het dichtste in de buurt van strips. Na een saai voorbereidend jaar slaagde ik niet voor de toelatingsproef. Ik heb dan verder Vrije Grafiek gevolgd, zo ben ik trouwens later beroepsmatig in een drukkerij terecht gekomen. Stripmakers in spé liepen toen echt verloren. Ik heb wel nog enkele jaren een avondopleiding aan de Academie voor Schone Kunsten in Merksem met specialisatie in strips gevolgd bij Pierre Leterme.”
“Ik heb in de jaren zeventig nog zelf een tekenschool opgericht op een zoldertje in de Antwerpse Vlaaikensgang”, herinnert Yaack zich. “Op den duur hadden we zo’n vijfendertig leerlingen en moesten we een verdieping bij huren. Karel Biddeloo was er vaste leerkracht en Eduard De Rop en Eddy Ryssack gaven ook soms les. Vandersteen kwam af en toe een kijkje nemen om talent te spotten - hij heeft er onder meer tekenaar Ronald van Riet ontdekt. Onze huiskat hadden we Lambik genoemd en die was niet weg te slaan bij Vandersteen wanneer die op bezoek kwam. Dat had ongetwijfeld te maken met het stevige parfum dat Vandersteen op deed voor hij op stap ging (lacht).”
Op dat moment heeft Yaack al de overstap gemaakt van Jerom naar Bessy. In Duitsland wordt de vraag naar nieuwe verhalen van de border collie immers steeds groter en dus is er meer volk nodig om de productie omhoog te krikken. Yaack toont een Duits Bessy-magazine, waar sinds 1965 wekelijks een nieuw avontuur in stond. Het heeft ongeveer het formaat van een Amerikaanse comic. De stripplaten worden regelmatig onderbroken door een reclamepagina. Soms zijn er zelfs plaatjes vervangen door advertenties, wat voormalig Studio-medewerker Merho later inspireerde voor de ‘reclame-onderbrekingen’ in zijn Kiekeboe-album De Spray-historie.
Yaack schrijft tussen 1971 en 1984 ongeveer 350 verhalen van Bessy en Karl May. Die kwantiteit stelde speciale vereisten aan de scenaristen: “Als een verhaal klaar was, moest je het zo snel mogelijk terug vergeten om je volledig in te kunnen leven in het volgende. Vandersteen heeft me op weg geholpen bij m’n allereerste Bessy-verhaal want ik had niet zoveel ervaring met westerns. Dan moest ik ideeën op hem afvuren en hij noteerde die. Na een half uurtje hadden we een bruikbaar ontwerp. Hij leerde me ook allerlei trucjes. Zo kan je een verhaal starten met een indrukwekkende actieplaat maar even goed met een rustig sfeerbeeld. Op het eerste plaatje rijdt bijvoorbeeld een ruiter in de verte in een stofwolk. Op het tweede plaatje zie je dan dat hij een pijl in zijn rug heeft en zo volgt het verhaal eigenlijk vanuit dat begin.” In het pre-internettijdperk vindt Yaack toch vrij makkelijk documentatie. “Bij ons in de buurt woonde een beeldhouwer, Frits Vertongen, die in Amerika bij de Siouxs had verbleven, van hem kreeg ik informatie uit de eerste hand. En ook bij De Slegte kon ik altijd wel iets vinden over indianen.”
Suske en Wiske op het Ercola-toilet
Wegé is na zijn studies aan de slag gegaan in een drukkerij. Ondertussen blijft hij wel strips maken. Het pionierswerk van Jan Smet, oprichter van stripinfomagazine Stripgids, biedt hem in het midden van de jaren zeventig nieuwe kansen: “Kartoffel verscheen in het Turnhouts weekblad Ekspres en in Stripgids. Na mijn legerdienst ontmoette ik Walter van den Broeck, de toenmalige hoofdredacteur van Ekspres, bij de uitreiking van de tweede Stripgidsprijs aan Kamagurka. Hij vroeg me om iets te maken over iemand zonder werk, in de jaren zeventig met onder meer de oliecrisis een nijpend probleem. Ik zat toen zelf zonder werk en was uit ergernis al bezig aan een stripreeks rond dat thema. Tistjen Dop heeft vanaf 1979 bijna tien jaar lang in Ekspres gestaan. In tegenstelling tot Jacques had ik er dus geen probleem mee om altijd hetzelfde figuurtje te tekenen (lacht).”
Jacques houdt het ook niet bij verhalen verzinnen voor enkel Jerom en Bessy. In de loop der jaren schrijft hij onder meer scenario’s voor Brammetje Bram van Eddy Ryssack en Kramikske van Jean-Pol (van beide reeksen verschijnen vandaag overigens integrale uitgaves) en deed hij samen met Jeff Broeckx het verhaal van de Kempense zanger en pretparkeigenaar Bobbejaan Schoepen uit de doeken. Wegés mond valt open van verbazing wanneer Yaack een blauw geïnkte plaat uit zijn kaft tovert. “Een verhaaltje dat in 1972 verschenen is in het undergroundblad Spruit van het collectief Ercola”, legt Yaack uit. “We hebben er nog een derde prijs mee gewonnen in Parijs, waar de strip met diabeelden getoond werd in de schouwburgzaal van Le Petit Palais en we nadien een staande ovatie kregen. Rijk ben ik er niet van geworden: alles ging in één pot om de commune te sponsoren en vooral om te feesten (lacht). Willy Vandersteen heeft Ercola ooit bezocht en is heel boos geworden op het toilet, waar de muren helemaal beplakt waren met pagina’s uit Suske en Wiske (hilariteit).”
Jacques houdt het ook niet bij verhalen verzinnen voor enkel Jerom en Bessy. In de loop der jaren schrijft hij onder meer scenario’s voor Brammetje Bram van Eddy Ryssack en Kramikske van Jean-Pol (van beide reeksen verschijnen vandaag overigens integrale uitgaves) en deed hij samen met Jeff Broeckx het verhaal van de Kempense zanger en pretparkeigenaar Bobbejaan Schoepen uit de doeken. Wegés mond valt open van verbazing wanneer Yaack een blauw geïnkte plaat uit zijn kaft tovert. “Een verhaaltje dat in 1972 verschenen is in het undergroundblad Spruit van het collectief Ercola”, legt Yaack uit. “We hebben er nog een derde prijs mee gewonnen in Parijs, waar de strip met diabeelden getoond werd in de schouwburgzaal van Le Petit Palais en we nadien een staande ovatie kregen. Rijk ben ik er niet van geworden: alles ging in één pot om de commune te sponsoren en vooral om te feesten (lacht). Willy Vandersteen heeft Ercola ooit bezocht en is heel boos geworden op het toilet, waar de muren helemaal beplakt waren met pagina’s uit Suske en Wiske (hilariteit).”