L’Idée door Frans Masereel,
Berthold Bartosch en Arthur Honegger

In ‘Wordless Books: The original graphic novels’ schetst
auteur David Beronä het verband tussen de vroege zwart-wit stille films en de
eerste beeldromans. Dat wordt prachtig geïllustreerd door ‘L’Idée’, één van de
eerste houtsnederomans van de Vlaming Frans Masereel. In 1930 vraagt Kurt
Wolff, Masereels Duitse uitgever, aan Berthold Bartosch om een animatiefilm te
maken gebaseerd op ‘L’Idée’. De Tsjechoslowaakse filmmaker had in Berlijn samen
met Lotte Reiniger gewerkt aan onder meer ‘Die Abenteuer des Prinzen Achmed’,
de oudste overlevende animatiefilm van lange duur, en was zowel artistiek als
technisch een perfecte keuze.
Om onduidelijke redenen stopte Masereel zijn medewerking aan de film voor die afgewerkt was. Wel gaf Bartosch het verhaal een ander einde en had Masereel al snel de buik vol van het trage tempo dat eigen is aan filmanimatie. Uiteindelijk werkte Bartosch twee jaar aan de ongeveer 45 000 frames die de film telt, in een kamertje van drie op vier meter boven het Théâtre du Vieux Colombier dat voor de helft werd ingenomen door een gigantische lichtbak annex werkbureau.
Bartosch tekende de decors met zwarte inkt en zeep op glaspanelen, die hij langs onder of boven belichtte. Vervolgens schoof hij ze telkens een stukje op om ze te fotograferen, waardoor hij diepte kon creëeren. Later gebruikte Walt Disney dezelfde techniek voor zijn eerste animatiefilms. De personages waren door Bartosch getekend op karton, uitgeknipt en terug aan elkaar bevestigd zodat ook zij konden bewegen.
Om onduidelijke redenen stopte Masereel zijn medewerking aan de film voor die afgewerkt was. Wel gaf Bartosch het verhaal een ander einde en had Masereel al snel de buik vol van het trage tempo dat eigen is aan filmanimatie. Uiteindelijk werkte Bartosch twee jaar aan de ongeveer 45 000 frames die de film telt, in een kamertje van drie op vier meter boven het Théâtre du Vieux Colombier dat voor de helft werd ingenomen door een gigantische lichtbak annex werkbureau.
Bartosch tekende de decors met zwarte inkt en zeep op glaspanelen, die hij langs onder of boven belichtte. Vervolgens schoof hij ze telkens een stukje op om ze te fotograferen, waardoor hij diepte kon creëeren. Later gebruikte Walt Disney dezelfde techniek voor zijn eerste animatiefilms. De personages waren door Bartosch getekend op karton, uitgeknipt en terug aan elkaar bevestigd zodat ook zij konden bewegen.
Ook opvallend aan ‘L’Idée’ was de tiendelige soundtrack die in 1934 werd toegevoegd aan de film. De Zwitserse componist Arthur Honegger kondigde het allegorische titelpersonage telkens aan met de spookachtige muziek van het “nouvel instrument d’ondes musicales Martenot”, de Franse voorloper van de theremin. Het was waarschijnlijk de eerste keer dat een elektronisch instrument werd gebruikt in een filmsoundtrack.
‘L’Idée’ werd positief ontvangen. Alexander Alexieiff, een toekomstige vriend en collega van Bartosch, noemde het “het eerste serieuze, poëtische, tragische animatiewerk”. Filmhistoricus William Moritz sloot zich daar later bij aan en noemde ‘L’Idée’ “een kunstwerk met serieuze, zelfs tragische, sociale en filosofische thema’s”. Thorold Dickinson, de eerste Britse Professor of Film, prees na de Britse première in 1934 de film als “een volledig nieuwe artistieke realisatie. Een vergelijking tussen het boek en de film laat zien in hoe verre er een verschil tussen de twee opvattingen.”
Door distributieproblemen verdient Bartosch echter amper aan ‘L’Idée’. Vanaf 1935 werkt hij vier jaar lang aan een epische anti-oorlogsfilm, waarvan het grootste deel vernietigd wordt door de nazi’s. Bartosch is er zo van onder de voet dat hij er niet in slaagt om een nieuwe animatiefilm te maken voor zijn dood op 13 november 1968 en zo blijft ‘L’Idée’ het hoogtepunt van zijn carrière.
Klik op de afbeelding om ‘L’Idée’ te bekijken op YouTube.