Honderd jaar Jijé
De geschiedenis van het Jijé Strip Museum in Brussel is
waarschijnlijk een van de jammerlijkste mislukkingen uit de Belgische
stripwereld. François Deneyer, groot bewonderaar en verzamelaar van Jijé,
pompte zijn spaarcenten in het museum, dat in mei 2003 de deuren opende in de
Hopstraat in de voormalige drukkerij van de krant L’Echo de la Bourse. Er werd
niet enkel aandacht besteed aan de pater familias van de school van Marcinelle
maar ook ruimer aan de fameuze ‘bende van vier’. Franquin, Morris en Will
leefden namelijk een tijdlang in het huis van Jijé, die hen de kneepjes van het
vak leerde. De beloofde subsidies voor het museum kwamen er echter niet en
onverrichter zake ging de boel terug toe in februari 2005.
Deneyer bleek echter strijdvaardig en met de financiële hulp van toenmalig Waals minister Benoît Cerexhe richtte hij het Huis van het Beeldverhaal op, vlak aan het Centraal Station. Het concept werd ingrijpend gewijzigd: drie kwart van de oppervlakte wordt ingenomen door een (grotendeels) Franstalige striphandel, de rest is een exporuimte waar tijdelijke tentoonstellingen te zien zijn. De eerste had uiteraard Jijé als onderwerp, met covertekeningen van onder meer Jerry Spring, Blondie en Blinkie, Tanguy en Laverdure en Jan Kordaat. De entree bedroeg een bescheiden twee euro.
Naast expo’s van onder meer Derib, Juillard, Martin, Giraud, Hermann, Tillieux, Macherot en Will kwam ook Jijé een aantal keer terug, met zijn beeldhouwwerken en hommages van andere tekenaars. Indien hij op 20 juni 1980 niet op 66-jarige leeftijd overleden was, zou Jijé op 13 januari 2014 honderd jaar geworden zijn. Uiteraard de ideale gelegenheid om de peetvader van de Belgische strip nog eens in het zonnetje te zetten en wel met een tentoonstelling die nog tot 29 juni te zien is.
Deneyer bleek echter strijdvaardig en met de financiële hulp van toenmalig Waals minister Benoît Cerexhe richtte hij het Huis van het Beeldverhaal op, vlak aan het Centraal Station. Het concept werd ingrijpend gewijzigd: drie kwart van de oppervlakte wordt ingenomen door een (grotendeels) Franstalige striphandel, de rest is een exporuimte waar tijdelijke tentoonstellingen te zien zijn. De eerste had uiteraard Jijé als onderwerp, met covertekeningen van onder meer Jerry Spring, Blondie en Blinkie, Tanguy en Laverdure en Jan Kordaat. De entree bedroeg een bescheiden twee euro.
Naast expo’s van onder meer Derib, Juillard, Martin, Giraud, Hermann, Tillieux, Macherot en Will kwam ook Jijé een aantal keer terug, met zijn beeldhouwwerken en hommages van andere tekenaars. Indien hij op 20 juni 1980 niet op 66-jarige leeftijd overleden was, zou Jijé op 13 januari 2014 honderd jaar geworden zijn. Uiteraard de ideale gelegenheid om de peetvader van de Belgische strip nog eens in het zonnetje te zetten en wel met een tentoonstelling die nog tot 29 juni te zien is.
De tentoonstelling opent met een grote aquarel met karikaturen van Jijé’s medeleerlingen en leerkrachten aan het Institut Supérieure des Arts Décoratifs in Namen, die door zijn toenmalige leraar Lucien De Roeck voorzien is van twee inkttekeningen waarop aangeven staat wie wie is.
Aan de overkant vinden we het originele
waterverfschilderij met de guitige jongenskop van Spirou ofte Robbedoes, dat
jarenlang de hoofding van het gelijknamige blad sierde. Jijé stampte zowat in
zijn eentje de huisstijl van dit succesvolle stripblad uit de grond en vulde
het jarenlang met diverse reeksen, waarvan hier telkens een aantal originele
platen hangen.
|
In het eerste deel van de expo zijn de bekendste strippersonages van Jijé vertegenwoordigd, waaronder Robbedoes en Kwabbernoot, Blondie en Blinkie, Jerry Spring en Jan Kordaat. De meeste platen zijn in zwart-wit, met hier en daar een cover ingekleurd met waterverf als uitzondering. Als humoristich tekenaar had Jijé duidelijk een eigen stijl, die van Blondie en Blinkie naadloos overging naar zijn versie van Robbedoes en Kwabbernoot. Toch zal hij allicht het best herinnerd blijven voor zijn realistische reeksen, en dan niet onmiddellijk voor detective Jan Kordaat (die een beetje in een hoekje weggestopt is) maar met name voor cowboy Jerry Spring en zijn Mexicaanse metgezel Sancho Panza. Op sommige platen, die af en toe nog net bij elkaar gehouden worden door stukjes authentieke plakband, lijkt het woeste westen wel vanzelf uit het potlood van Jijé gevloeid.
Helemaal achteraan hangen enkele schilderijen van Jijé. Hij staat dan wel met stip in de annalen van de stripgeschiedenis, zijn ware passie was het schilderen. Dat wordt ook gesymboliseerd door het feit dat hij zijn schilderijen niet ondertekend met zijn strippseudoniem maar met zijn echte achternaam. Vooral de zwaar uitgesmeerde verfstreken die een storm in Connecticut, waar de familie Gillain een tijdlang gewoond heeft, in beeld brengt, is indrukwekkend.
Aan de achterkant van de exporuimte hangen originelen uit de biografische strips en de stripadaptaties die Jijé maakte en later werk. Uiteraard hoort daar het succesvolle ‘Don Bosco’ bij, over de heiligverklaarde Italiaanse priester die de Salesianen stichtte. De nadruk ligt wel op de hertekende (album)versie uit 1949 en niet op de originele Spirou-versie uit 1941. Verder zijn er platen uit strips over Jezus (‘Emmanuel’ in gewassen tekeningen, 1947), Baden Powell (1951), Bernadette van Lourdes (1958) en Charles de Foucauld (1959) te zien.
Voor ons een kleine verrassing waren Les enquêtes du commissaire Major, waarin de lezers een raadsel moeten oplossen met aanwijzingen die verstopt zijn in de tekst en/of tekening, en enkele platen uit ‘De lange weg naar Cochise’, een Blueberry-avontuur waarvoor Jijé een kleine twintig platen lang het tekenwerk overnam van Giraud wanneer die op vakantie is. Van de twee grote reeksen die Jijé in zijn laatste jaren overnam is enkel de vliegtuigstrip Tanguy en Laverdure vertegenwoordigd en niet de piratenklassieker Roodbaard.
Het laatste deel van de tentoonstelling is gewijd aan rariteiten uit de loopbaan van Jijé. Zo is er een kast met tekeningen voor onuitgegeven projecten, waaronder zes halve platen van het intrigerende ‘My name is nobody’, een westernstrip uit 1973 die gebaseerd is op de gelijknamige film uit hetzelfde jaar van Tonino Valerii, de voormalige assistent van Sergio Leone. De expo eindigt met drie bronzen beelden van de alleskunner die Jijé was.
Doorheen de exporuimte hangen ook foto’s uit het persoonlijke leven van Jijé: in scoutsuniform met zijn broer Henri, in Rome met abbé Henri Balthasar, in Mexico en de VS… Het geeft samen met de korte biografische tekst en de ludieke autobiografie aan het begin van de tentoonstelling wat meer kijk in het privéleven van een groot kunstenaar, hoewel de echte thema’s natuurlijk te groot zijn om in dit kort bestek aan te snijden.
Zoals gezien heeft het Huis van het Beeldverhaal een voorgeschiedenis met Jijé - op de website is zelfs een volledige biografie van de tekenaar te vinden. Het zal dan ook niet verbazen dat het tentoongestelde materiaal top is, zowel van kwaliteit als kwantiteit. Maar tegenwoordig mag een expo toch iets meer zijn dan enkel een plaat aan een muur met een plakkaatje. Interactiviteit of een iets uitdagendere vormgeving zouden dan ook absoluut geen kwaad kunnen voor de tentoonstellingen in het Huis van het Beeldverhaal.
Exposition Jijé 1914 - 2014, nog tot en met 29 juni 2014 in het Huis van het Beeldverhaal, Keizerinlaan 1, Brussel
Meer informatie op de website van het Huis van het Beeldverhaal.