Cowboy cameo carousel
Cowboystrips kwamen in Europa aangewaaid vanuit Amerika,
waar de trend al begonnen was in de jaren dertig. Het genre kende daar zijn
hoogtepunt na de Tweede Wereldoorlog tot eind jaren zestig, toen de
populariteit van televisiefeuilletons en het groeiende sociale bewustzijn de
cowboystrips uit de mode verdrongen.
In België zijn dan al enkele van de belangrijkste cowboystrips, zoals Lucky Luke (1946) en Jerry Spring (1954) een tijdlang aan de gang. Ze worden later aangevuld met onder andere Blueberry (1963), de Blauwbloezen (1968), Comanche (1972), Buddy Longway (1972) en Durango (1982). Het wereldje van de auteurs is klein - zo tekenen zowel Morris als Giraud hun eerste strips onder het waakzame oog van Jijé. De auteurs leren van elkaar en deinzen er dan ook niet voor terug om naar elkaars series te knipogen. Vandaar deze cowboy cameo carousel, waarin we via cameo’s van reeks naar reeks springen.
In België zijn dan al enkele van de belangrijkste cowboystrips, zoals Lucky Luke (1946) en Jerry Spring (1954) een tijdlang aan de gang. Ze worden later aangevuld met onder andere Blueberry (1963), de Blauwbloezen (1968), Comanche (1972), Buddy Longway (1972) en Durango (1982). Het wereldje van de auteurs is klein - zo tekenen zowel Morris als Giraud hun eerste strips onder het waakzame oog van Jijé. De auteurs leren van elkaar en deinzen er dan ook niet voor terug om naar elkaars series te knipogen. Vandaar deze cowboy cameo carousel, waarin we via cameo’s van reeks naar reeks springen.
Dat de Belgische cowboystrips beïnvloed zijn door de
Amerikaanse western comics, blijkt wel in het Lucky Luke-album De bende van
Joss Jamon (Goscinny en Morris, 1956). Twee van de inwoners van Frontier
City die door de bende verzameld worden in de saloon om Jamon tot burgemeester
te kiezen zijn namelijk Red Ryder en
Kleine Bever. In 1938 was Red Ryder
een van de eerste western comics. De serie werd gemaakt door schrijver Stephen
Slesinger en tekenaar Fred Harman. Toen de Duitsers tijdens WO II de import van
Amerikaanse strips verboden, werd in het blad Robbedoes de reeks even
overgenomen door Jijé.
|
Laat ons verder gaan met de twee oudste Belgische
cowboyreeksen. In het album In het spoor
van de Daltons (Morris en Goscinny, 1960) werken Jerry Spring en zijn Mexicaanse vriend Pancho op de boerderij van
Tex Thompson. Ze komen achtereenvolgens melden dat er drie paarden en een koe
gestolen zijn. Lucky Luke kan ook tellen en weet dus wat hem te doen staat.
|
“Jijé is de vader van de realistische strip. Zonder
Joseph zouden Jean Giraud, Hermann, Blanc-Dumont, Bernard Cosey en ikzelf er
ook niet zijn.” Deze woorden van Claude de Ribaupierre alias Derib doen ons
vermoeden dat hij genoten heeft van De
grote vredespijp (zoon Philip en vader Jijé, 1977), het zeventiende verhaal
van Jerry Spring. Daarin speelt namelijk de vreemde Zwitserse baron Klaus
Von Rischönstein (de nogal letterlijke Duitse ‘vertaling’ van Deribs achternaam) mee.
|
McClure kennen we dan weer als de sidekick van Mike Steve ‘Blueberry’ Donovan. In de hoofdreeks komen zelden tot nooit cameo’s voor. Dus nemen we onze toevlucht tot de spin-off De jonge jaren van Blueberry. In De missie der verdoemden (Corteggiani en Blanc-Dumont, 2000) wordt de titelheld verder geholpen door sergeant Chesterfield en korporaal Blutch, militairen in het noordelijke leger.
Dat olijke duo werd oorspronkelijk getekend door Louis Salverius in wat een schoolvoorbeeld is van de ‘dikke neuzen’-stijl. In het Blauwbloezen-avontuur De grote patrouille (Cauvin en Salverius, 1970) schiet rechts in een plaatje een cowboy sneller uit de weg dan zijn schaduw wanneer de postkoets aankomt. Salverius tekende eerder al een geslaagde hommage aan Lucky Luke voor een verjaardagsnummer uit 1967.
Het goud van Duncan (Swolfs, 1991) is het tweede album van een tweeluik waarin Durango Lang samen met Lucy Duncan op schattenjacht trekt. In het stoffige stadje Sheridan passeren ze een cowboy met witte hoed, geel hemd, rode foulard en zwart gilet - een realistische versie van Lucky Luke, quoi. In ongeveer dezelfde setting komen we in het album Zonder genade (Swolfs, 1997) een andere beroemde stripcowboy (terug) tegen. Blueberry en MacClure rijden stapvoets door beeld.
Er is ook nog een aardige link tussen de twee cameocowboys hierboven, Lucky Luke en Blueberry. In december 1971 vierde Lucky Luke namelijk zijn vijfentwintigste verjaardag, dan al in Pilote, het Franse stripweekblad van uitgeverij Dargaud dat geleid werd door Lucky Luke- en Asterix-scenarist René Goscinny. Het waren echter met name de mooiere gekartonneerde albumuitgaves van Dargaud die Morris hadden bewogen tot een overstap van Robbedoes / Dupuis naar Pilote / Dargaud.
Voor het verjaardagsnummer leverden onder andere Brétecher, Gotlib en Druillet gags over of met Morris’ cowboy. Jean Giraud had een ander idee: hij hertekende een pagina uit het verhaal Tenderfoot in Blueberry-stijl. Als bedanking deed Morris het omgekeerde met een pagina uit De mijn van Prosit van Blueberry. De vier platen hieronder werden samengesteld uit de originele kleurenafdrukken in Pilote en de vertaling uit de zwart-witpublicatie in Stripschriftspecial 3 over Lucky Luke.
Het idee en de meeste plaatjes op deze pagina kwamen - zoals de meeste leuke stripanekdotes - van de Stripspeciaalzaak. Ook de platen van Lucky Luke getekend door Giraud en Blueberry door Morris zijn afkomstig van hun website.